Ga naar hoofdinhoud
Zijpaneel
Startpagina
Meer
Je gebruikt nu gasttoegang
Login
Startpagina
Interactieve video's Nederlands in gang
Hoofdstuk 11
Hoofdstuk 11: Reflexieve werkwoorden
Interactieve inhoud
Hoofdstuk 11: Reflexieve werkwoorden
Hoofdstuk 11: Reflexieve werkwoorden
◄ Hoofdstuk 10: Perfectum en imperfectum
Ga naar...
Ga naar...
Hoofdstuk 1: Onregelmatige werkwoorden hebben en zijn
Hoofdstuk 1: Personaal pronomen
Hoofdstuk 1: Regelmatige werkwoorden
Hoofdstuk 2: Possessief pronomen
Hoofdstuk 2: Structuur van de zin
Hoofdstuk 3: Artikels
Hoofdstuk 3: Inversie
Hoofdstuk 4: Een voorstel doen
Hoofdstuk 5: Adjectief
Hoofdstuk 5: Imperatief
Hoofdstuk 5: Pluralis
Hoofdstuk 6: Modale werkwoorden
Hoofdstuk 7: Comparatief en superlatief
Hoofdstuk 7: Demonstratief pronomen
Hoofdstuk 7: Objectvorm van het personaal pronomen
Hoofdstuk 8: Moeten en hoeven
Vraag 1
Hoofdstuk 9: Perfectum
Hoofdstuk 10: Imperfectum
Hoofdstuk 10: Perfectum en imperfectum
Hoofdstuk 12: Scheidbare werkwoorden
Hoofdstuk 13: Zullen - een belofte doen
Hoofdstuk 14: Futurum
Hoofdstuk 14: Zullen - waarschijnlijkheid
Hoofdstuk 15: Demonstratief pronomen
Hoofdstuk 16: Conjuncties
Hoofdstuk 17: Er / daar
Hoofdstuk 17: Zijn aan
Hoofdstuk 18: Conjuncties
Hoofdstuk 12: Scheidbare werkwoorden ►