1.1 - Praktijkschets

Het zijn vaak mooie momenten als een oprecht nieuwsgierige leerling met een vraag de routine verstoort. De vraag die Yara stelt, opent de mogelijkheid voor een moment van nadenken over taal, een moment van ‘toevallige’ taalbeschouwing: ‘Wat zijn we eigenlijk aan het doen?’

Natuurlijk kun je zo’n gesprek ook zelf agenderen. Je kunt zeggen: ‘Vanmorgen toen ik naar school fietste, dacht ik na over de taalles die we nu gaan doen en ook waarom we die gaan doen. En ik bedacht opeens dat we het niet vaak hebben over waarom we iets gaan doen. Dat is best een beetje gek. Ik wil daar nu graag mee beginnen. Waarom doen we taallessen? En wat leer je ervan?’

Je schrijft enkele vragen op het bord:

  • ‘Wanneer gebruik je taal?

  • ‘Wat voor soort taal gebruik je?’

  • ‘Wat kun je met taal doen?’

  • ‘Hoe kun je in contact komen met iemand die een heel andere taal spreekt?’

  • ‘Wat leer je op school aan taal?’

Eerst vraag je groepjes leerlingen zo’n rijtje vragen aan te vullen en vervolgens gaan ze er antwoorden op voorbereiden. Er vindt een klassikaal gesprek plaats. Je zult zien dat de leerlingen over dit onderwerp niet uitgediscussieerd zijn in één gesprek. Daarom bedenken zij wat er gebeurt met de resultaten van het gesprek.

Zouden leerkrachten veel weten over de vraag hoe hun leerlingen taal gebruiken als ze niet op school zijn? Wat wordt er gelezen thuis? Hoe gaat dat? En wat schrijven leerlingen thuis? Wat heeft het lees- en schrijfgedrag thuis te maken met de lessen die de leerlingen op school krijgen?

Lees bijvoorbeeld het hierna genoemde artikel van Singelsma en Oosterloo.

Literatuur

Singelsma, J. & Oosterloo, A. (2015). Samen tot ontdekkingen komen door leesgesprekkenZone, 14(3), 18-21.