1. Ga op zoek naar je talenten en kwaliteiten, bijvoorbeeld met behulp van een kwaliteitenspel. Maak een lijst van vijftig tot honderd van je kwaliteiten. Vraag ook aan vrienden, familieleden én studenten of collega’s waarmee je hebt samengewerkt in een interprofessioneel team om je kwaliteiten op te schrijven: waar vinden ze jou echt goed in? Vergelijk de kwaliteiten die je zelf hebt benoemd met de kwaliteiten die anderen noemen.
    1. Wat zegt dit over jouw functioneren?
    2. En welke invloed hebben jouw kwaliteiten en talenten op het werken in een team?
    3. Vergelijk de lijsten met die van studenten of collega’s waarmee je samenwerkt. Waar zijn jullie complementair en waar mogelijk conflicterend? Hoe gaan jullie hiermee om in groepsopdrachten en teamwerk?

  2. Ga op zoek naar waar je echt niet goed in bent, naar je draken. Welke activiteiten stel je liever uit, welke van jouw eigenschappen zijn mogelijk een belemmering voor het goed samenwerken in een interprofessioneel team? Hoe wil je hieraan gaan werken? Koppel dit aan een leervraag.

  3. Nu je zowel je talenten als je draken in kaart hebt gebracht, kun je ook je hefboomvaardigheden in kaart brengen. Gebruik hiervoor de vragen van Dewulf (2016):
    1. In welke contexten komt je talent niet tot zijn recht?
    2. Wat maakt dat je talent soms niet effectief is?
    3. Wat gebeurt er als je talent te veel aan bod komt?
    4. Welke vaardigheden heb je ontwikkeld om effectiever te kunnen zijn in zo’n situatie?
    5. Wat gebeurt er wanneer je onder druk staat of stress hebt? Welke vaardigheden vallen dan weg?

  4. Zet een buddyproject op (zie paragraaf 10.8). Ondersteun een cliënt in het vergroten van de sociale participatie. Inventariseer met de cliënt en met belangrijke partners uit het sociale netwerk de hulp- of ondersteuningsvragen. Ga dan samen met de betrokken professionals en het sociale netwerk na welke mogelijkheden er zijn om aan de ondersteuningsvraag te voldoen.
    1. Maak een heldere beschrijving van de problemen, mogelijkheden, beperkingen en compensaties van de cliënt en diens sociale netwerk. Gebruik hiervoor het ICF-model, het biopsychosociaal model en de socialenetwerkinventarisatie. Maak ook gebruik van het overzicht van testen, vragenlijsten en observatie-instrumenten dat je in opdracht 5 van hoofdstuk 8 hebt gemaakt.
    2. Geef een overzicht van het sociale netwerk van je buddy. Wie speelt welke rol? Welke verschillende professionals zijn betrokken en aan welke doelen werken zij al?
    3. Schrijf een persoonlijk reflectieverslag waarin je beschrijft hoe jij ervoor hebt gezorgd dat de cliënt centraal staat en hoe jouw talenten, draken en hefboomvaardigheden een rol hebben gespeeld in het buddyproject.

  5. Vul aan het begin en aan het einde van een onderwijsperiode de IPAS-NL in.
    1. Welke verandering in attitudes zie je tussen de beginmeting (zie de studieopdrachten bij hoofdstuk 1) en deze eindmeting? Waardoor is deze verandering bewerkstelligd (positieve attitudeverandering) of veroorzaakt (negatieve attitudeverandering)? Zie je hierin een rol voor je talenten of je draken?
    2. Vergelijk jouw attitudeveranderingen met die van andere studenten of professionals met wie je hebt samenwerkt. Waar komen jullie overeen en waarin verschillen jullie sterk? Hoe zou dit het teamwerk beïnvloed kunnen hebben (positief en negatief)?
Laatste wijziging: dinsdag, 2 mei 2023, 14:48