1. Leg met behulp van een voorbeeld uit een trainingssituatie binnen je opleiding uit wat het begrip ‘interdependentie’ betekent.
  2.  
  3. Leg met behulp van een voorbeeld uit de actualiteit uit wat de strekking is van het Thomas-theorema.
  4.  
  5. In de tekst wordt gesproken over verschillende soorten kapitaal waarover mensen beschikken.
    1. Geef kort aan wat hieronder wordt verstaan en noem de verschillende soorten kapitaal.
    2. Geef een korte beschrijving van je eigen sociaal kapitaal voor het volgen van de beroepsopleiding.
    3. Bespreek de uitkomsten in een kleine groep studenten, bij voorkeur van diverse samenstelling.
    4. Denk samen na over strategieën om het sociaal kapitaal van ieder voor de studie te vergroten.
  6.  
  7. Om goed te kunnen functioneren in het dagelijks leven moet er voldoende balans zijn tussen stress en sociale steun.
    1. Wat zijn voor jou op dit moment de belangrijkste bronnen van stress en sociale steun?
    2. Hoe valt voor jou de balans uit?
    3. Bespreek de uitkomsten met studenten met wie je een vertrouwensband hebt en bedenk goed wat je wel en niet met hen wilt delen.
  8.  
  9. In dit hoofdstuk wordt gesproken over een ‘vloeibare samenleving’.
    1. Wat wordt met deze term bedoeld?
    2. Geef een voorbeeld uit je eigen leven waaruit blijkt dat we in een vloeibare samenleving leven. Geef ook een tegenvoorbeeld.
    3. Bespreek alle voorbeelden en tegenvoorbeelden in een groep studenten en probeer een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de vraag in hoeverre het wel of niet klopt dat we in een vloeibare samenleving leven.
  10.  
  11. Discussieer over de volgende stelling: Mensen die de mensenrechten en de sociale kernwaarden van sociaal werk niet onderschrijven, zouden geen sociaal werker moeten worden.
  12.  
  13. In dit hoofdstuk worden drie verschillende perspectieven op de sociale functie van sociaal werk onderscheiden: het emancipatie- en empowermentperspectief, het disciplinerings- en socialebeheersingsperspectief, en het sociaalfunctionerings- en ondersteuningsperspectief.
    1. Beschrijf kort deze verschillende perspectieven.
    2. Vanuit welk perspectief wil jij het liefst gaan werken? Licht je antwoord toe.
    3. Beschrijf drie situaties waarin de andere twee perspectieven van belang kunnen zijn voor het verrichten van sociaal werk.
    4. Bespreek de uitkomsten in een kleine groep studenten. Zie je naar aanleiding van deze bespreking reden om je eigen visie aan te vullen of bij te stellen? Licht je antwoord toe.
  14.  
  15. Het vertrekpunt voor deze opdracht is je eigen motivatie voor het volgen van de beroepsopleiding voor sociaal werk.
    1. Zet in ongeveer 400 tot 500 woorden uiteen waarom je gekozen hebt voor een beroepsopleiding sociaal werk (studie- en beroepsmotivatie). Mogelijk heb je hierover al eerder iets op papier gezet. In dat geval kun je daar gebruik van maken. Pas deze beschrijving zo nodig aan de actualiteit aan: hoe beleef je dit nu?
    2. Bespreek je motivatie in een groepje van ongeveer vier studenten, bij voorkeur een divers samengestelde groep van studenten die elkaar nog niet goed kennen. Bespreek overeenkomsten en verschillen in motivatie, met als doel ieders motivatie zo goed mogelijk te begrijpen.
    3. In het hoofdstuk zijn verschillende sociale dimensies aan de orde gekomen. Onderzoek nu welke dimensies samenhangen met je eigen motivatie. Maak hiervan een beknopt verslag, waarin je duidelijk aangeeft hoe je motivatie samenhangt met de verschillende sociale dimensies.
    4. Bespreek de uitkomsten in dezelfde groep studenten. Doel van de bespreking is dat voor iedereen de samenhang tussen de motivatie en sociale dimensies bij de andere studenten duidelijk wordt.
    5. Bekijk tot slot de sociale dimensies die niet direct samenhangen met je motivatie. Beschrijf beknopt hoe jij je hiertoe wilt verhouden als toekomstig sociaal werker.