1. In dit hoofdstuk worden verschillende vormen van solidariteit besproken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen horizontale en verticale solidariteit.
    1. Maak met behulp van een concreet voorbeeld duidelijk wat het verschil is tussen horizontale en verticale solidariteit.
    2. Geef aan wat in dit specifieke geval mogelijk de voor- en nadelen van beide vormen van solidariteit zijn.
  2.  
  3. De breedte van sociaal werk wordt door de auteurs getypeerd met ‘verscheidenheid in eenheid’.
    1. Geef aan wat de auteurs hiermee bedoelen.
    2. Geef een korte beschrijving van de richting die jij binnen sociaal werk op wilt gaan. Geef hierbij ook aan hoe je binnen die individuele profilering een brede sociaal werker blijft.
    3. Bespreek de resultaten met een groepje studenten en verwerk de inzichten van deze bespreking in je eigen uitwerking.
  4.  
  5. Sociaal werkers kunnen zowel individueel werken als collectief.
    1. Licht kort toe wat de auteurs hiermee bedoelen.
    2. Kies een sociaal vraagstuk waar jij affiniteit mee hebt. Geef vervolgens aan welke aspecten van dat vraagstuk volgens jou individueel en welke collectief zouden moeten worden aangepakt.
    3. Bespreek je inzichten in een groepje studenten en werk je antwoord op grond daarvan verder uit.
  6.  
  7. Sociaal werk wordt enerzijds als autonoom bestempeld, anderzijds wordt vaak gesteld dat het een maatschappelijke speelbal is. In hoeverre is het wenselijk en mogelijk dat sociaal werk als beroepsgroep een eigen koers vaart of juist bepaald wordt door publieke opvattingen en politieke besluitvorming? Voer een discussie over dit onderwerp in een grotere groep aan de hand van het thema ‘de participatiesamenleving’. Verdeel de groep willekeurig in voor- en tegenstanders van een autonoom sociaal werk, met als doel zo veel mogelijk argumenten voor en tegen te verzamelen.
  8.  
  9. Vóór de Tweede Wereldoorlog werd een aanzienlijk deel van het sociaal werk door vrijwilligers uitgevoerd. Na de Tweede Wereldoorlog is het werk steeds meer in handen gekomen van speciaal daarvoor opgeleide professionals. Door de tijd heen zie je de balans steeds weer wat verschuiven.
    1. Welke visie heb jij op de taakverdeling en de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals? Moet er een verschil zijn in taken of kunnen beide groepen hetzelfde werk verrichten? En moeten professionals leiding geven aan vrijwilligers, of kunnen de rollen ook omgekeerd zijn? Voer hierover een verkennend gesprek in een grotere groep.
    2. Schrijf een kort essay (400 tot 500 woorden) waarin je jouw visie op dit vraagstuk geeft.
  10.  
  11. Je kiest voor een beroep en een beroepsopleiding omdat je daar affiniteit mee hebt. Het werk lijkt je leuk en uitdagend en je verwacht dat dit een zinvolle invulling van je leven en een waardevolle bijdrage aan het leven van anderen kan betekenen. Tegelijk kom je in de kennismaking met een beroep ook altijd zaken tegen waar je verbaasd over bent.
    1. Probeer je een situatie te herinneren waarin je verrast was over de gang van zaken binnen sociaal werk. Beschrijf deze situatie en je eigen reactie beknopt en helder.
    2. Bekijk nu nog eens de vier historische kwesties. Kun je je eigen ervaring verbinden met een of meerdere van deze kwesties? Of wijst je ervaring op een vijfde kwestie, een kwestie die niet in het hoofdstuk aan de orde is gekomen?
    3. Bespreek je inzichten met enkele medestudenten.