1. In dit hoofdstuk wordt gesproken over de ‘gezinslogica’ om aan te geven hoe wensen, behoeften en mogelijkheden van ieder individu in het gezin een plek krijgen om bevredigend te kunnen functioneren. Wanneer dat lukt wordt over ‘alledaagse kracht’ gesproken.
    1. Geef een korte beschrijving van hoe de gezinslogica er bij jou thuis uitzag toen je ongeveer twaalf jaar was.
    2. Waar zat de kracht van dit systeem en waar liep het (soms) spaak? Hoe werden problemen hieromtrent opgelost?
    3. Vergelijk de gezinslogica in jouw gezin van herkomst met de gezinslogica in het gezin van herkomst van andere studenten. Welke overeenkomsten zie je en welke verschillen? Zijn er ook culturele verschillen die te maken hebben met de afkomst van (een van) beide ouders?
  2.  
  3. In deze opdracht ga je na hoe de hulp aan gezinnen is georganiseerd in de gemeente waar jij opgegroeid bent. Gebruik hiervoor de website van de gemeente en van de verschillende instellingen die een rol spelen in de hulpverlening aan jeugdigen/gezinnen.
    1. Maak een sociale kaart waarin je de verschillende instellingen en hun verbanden zichtbaar maakt. Breng zowel specifieke jeugd- en gezinsinstellingen, als instellingen waar algemene hulp gegeven wordt (óók aan gezinnen) in kaart.
    2. Wat vind je van het ontstane beeld? Is het overzichtelijk of is het een complex geheel? Zou het eenvoudiger of logischer kunnen? Ontbreken er nog onderdelen in de keten?
    3. Waar kunnen de volgende gezinnen terecht voor begeleiding?
      • een gezin met een huilbaby;
      • een gezin met een onhandelbare peuter die agressief is naar andere peuters;
      • een gezin met een overdreven angstig kind;
      • een gezin met een kind met een lichamelijke handicap;
      • een gezin met een kind met een ontwikkelingsachterstand (mogelijk een verstandelijke beperking?);
      • een gezin met een kind met downsyndroom;
      • een moeder die door een depressie niet in staat is haar kleuter de juiste verzorging te geven;
      • ouders die door financiële zorgen hun kinderen niet kunnen laten meedoen met leeftijdgenootjes (sporten, schoolreis, nieuwe kleding);
      • ouders met een verstandelijke beperking die hun kind dreigen te verwaarlozen;
      • een vader die zijn vrouw en kinderen mishandelt;
      • een gezin waar constant ruzie is;
      • een gezin met grote schulden en daardoor grote spanningen;
      • een gezin dat overbelast is door mantelzorg aan de ernstig zieke vader en de dementerende moeder van een van de ouders.
  4.  
  5. De auteurs spreken in dit hoofdstuk over op- en afschalen naar specialistische hulpverlening.
    1. Wat zouden redenen kunnen zijn om de hulpverlening in het geval van Hassan en Marieke op te schalen? Met andere woorden: wanneer zou specialistische hulpverlening in het vizier komen? Ga hierbij in de op achterliggende problematiek en op signalen die hierop wijzen. Wanneer zou de hulpverlening weer afgeschaald kunnen worden?
    2. Beantwoord deze vraag ook met betrekking tot Shanna.