1. Zoek op internet omschrijvingen voor de begrippen ‘bildung’, ‘21st century skills’ en ‘een leven lang leren’. Ga na wat deze begrippen met elkaar gemeenschappelijk hebben en welke verschillen er zijn.
  2.  
  3. In het onderwijs wordt onderscheid gemaakt tussen non-formeel leren en formeel leren.
    1. Wat is het verschil tussen non-formeel leren en formeel leren?
    2. Waarom past volgens de auteurs non-formeel leren soms beter bij de persoonlijke omstandigheden van een cliënt dan formeel leren?
  4.  
  5. Geef een aantal voorbeelden van momenten die voor jou een belangrijke leerervaring vormden. Plaats deze vervolgens op de schaal van Simons (paragraaf 10.3) van volledig ongeorganiseerd tot volledig georganiseerd leren. Licht je indeling toe.
  6.  
  7. Leg in eigen woorden uit wat Tough (paragraaf 10.4) bedoelde met de learning iceberg.
  8.  
  9. Het vormingswerk, zo leer je in paragraaf 11.2, wordt geleidelijk ondergebracht bij het middelbaar beroepsonderwijs. Dit betreft met name volwasseneneducatie. Toch is er nog steeds een aanbod van vormingswerk. Kun je hiervan een voorbeeld geven?
  10.  
  11. In dit hoofdstuk wordt veelvuldig gesproken over het faciliteren of coachen van leertrajecten door sociaal werkers. Dit lijkt op het eerste gezicht vooral de taak van leraren in het onderwijs te zijn. Noem, als het om leren gaat, verschillen tussen leraren en sociaal werkers.
  12.  
  13. Veel voorbeelden die in dit hoofdstuk worden genoemd gaan over positieve leerprocessen in informele groepen. Toch zijn er ook informele groepen te benoemen met negatieve doelen, zoals gangs en hooligans.
    1. Bedenk met een groepje medestudenten op welke manier de leerprocessen in deze groepen zouden kunnen worden bijgesteld tot positief actief burgerschap.
    2. Wat is daarbij de rol van sociaal werkers?
  14.  
  15. Noem aan aantal voorbeelden van situaties waarin samenwerking tussen sociaal werkers en het basis- en voortgezet onderwijs in gemeenten wenselijk is.
  16.  
  17. Er wordt wel gesteld dat het educatiebeleid ‘vermaatschappelijkt’.
    1. Wat wordt hiermee bedoeld?
    2. Is daarin volgens jou een rol weggelegd voor het sociaal werk? Hoe zou deze rol eruit kunnen zien?
  18.  
  19. Beschrijf in eigen woorden voor de drie onderstaande cases hoe jij als sociaal werker een leeromgeving zou realiseren. Beschrijf per casus:
    1. een titel voor een leeromgeving;
    2. drie hoofddoelen van de leeromgeving;
    3. drie inhoudelijke onderdelen van de leeromgeving;
    4. de verschillende rollen die de begeleider kan aannemen.
     
    • Casus 1: In Nederland geboren alleenstaande moeders zonder opleiding, die binnen afzienbare tijd een andere baan willen hebben.
    • Casus 2: Ouderen met een migratieachtergrond die meer contact willen krijgen in de omgeving, waar zij nog niet zo lang wonen.
    • Casus 3: Jongvolwassenen van ongeveer 21 jaar, die voortijdig hun school hebben verlaten en graag vrijwilligerswerk willen gaan doen bij een vereniging, maar lees- en schrijfproblemen ervaren.
     
  20. Uilenreef en Jans (2012) noemen zes competenties voor het succesvol begeleiden van leerprocessen:
    • motiveren van deelnemers;
    • omgaan met heterogeniteit en diversiteit in groepen;
    • adviseren of bieden van supervisie aan deelnemers;
    • identificeren (definiëren) van leerbehoeften;
    • faciliteren van het leerproces: meer afstemmen op behoeften en voortgang van deelnemers;
    • ontwerpen van het leerproces.

    Geef aan welke drie competenties volgens jou het belangrijkst zijn om een succesvol leerproces voor kwetsbare groepen te kunnen realiseren. Licht je antwoord toe.