Basisregels improviseren (Hofman, 2004)

  • Kijk en luister goed naar je medespeler(s). Speel samen. Je krijgt van hem/haar inspiratie en jij geeft je medespeler weer inspiratie. 
  • Accepteer het spelaanbod van je medespeler. Zeg altijd ja en nooit nee. Als hij of zij zegt dat je verliefd bent dan ben je verliefd. Als je het aanbod van je medespeler blokkeert, stagneert het verhaal.  
  • Speel in het hier en nu, wees aanwezig in het moment. Bedenk niet vooraf een verhaal, want dan luister je niet meer naar je medespeler.  
  • Niet denken, maar doen. Niet voorzichtig zijn, niet uitkijken, schenk er geen aandacht aan of iets goed of fout is, maar doe het gewoon. Durf fouten te maken. Daag de ander uit. 
  • Laat de ander schitteren! Dat is misschien wel het belangrijkste. Zorg dat je medespelers een leuke tijd hebben. Hoe kun je ervoor zorgen dat je medespelers ideeën, gedachten en  gevoelens vorm kunnen geven? Geef mooie voorzetten, zodat de ander een doelpunt kan maken. 

Bron: Hofman, H. (2004). Improviseren kun je leren: een handleiding voor spel en theater. HB Uitgevers.

Praktische technieken improviseren

  • Personage creëren: Dat kan op basis van een dier; neem een dier in gedachten en gebruik zijn bewegingen als mens. Je kunt ook een personage creëren door een bekend persoon in gedachten te hebben. Een derde mogelijkheid is dat je op basis van emotie een personage maakt. Daarnaast kun je denken aan het maken van een bepaalde beweging, het hebben van een bepaald beroep, etc. 
  • Verhaalopbouw: Hanteer de basisstructuur: begin, midden, eind. En wie, wat, waar. Er is altijd een probleem, een dilemma dat opgelost moet worden. Een held is in de problemen geraakt en komt daar zegevierend uit, of gaat ten onder.  
  • Status: Bij status spelen gaat het over de dramatische positie; het spelen van een verhouding tot de andere spelers en deze verhouding kunnen veranderen tijdens het spel. Denk aan de meester/knecht-relatie. Wie is de baas, de knecht of de meester? Lage status: voeten naar binnen gedraaid, weinig ruimte innemen, gebaren naar/aan het lichaam, kort in- en uitademen, springerige bewegingen maken, een korte ‘euh’ voor, of halverwege de zin, kort aankijken, je ogen afwenden en snel nog even terugkijken, lachen met je boventanden of tegen je onderlip gedrukt. 
  • Emotie: Kies een emotie om je doel te bereiken. Lukt de ene emotie niet, verander dan van emotie. Of bouw je emotie langzaam op. 
  • Contrast: Door het werken met contrast, ontstaan er dramatische problemen en is het leuker om er naar te kijken. Denk aan contrast in ritme en sfeer, in emotie, in heftigheid van een emotie, in status, in doel. 
Bron: Besseling, A. (2002). Theater vanuit het niets: alles over improvisatietheater. IT&FB.

Laatste wijziging: woensdag, 24 augustus 2022, 11:33